Cataract;
Lensvertroebeling komt meestal bij oudere NF2-patiënten voor, maar soms ook al in de vroege jeugd. Het aanwezig zijn van cataract (staar) helpt vaak ook bij de diagnosestelling van NF2. Ongeveer 60% tot 80% van de mensen met NF2 ontwikkelt cataract. Bij 10% tot 25% geeft dit zichtproblemen en wordt de cataract door een lensoperatie verwijderd.
Epiretinale membranen:
Dit is littekenvorming van de macula -het gedeelte van het netvlies waarmee men scherp ziet- waardoor het netvlies geplooid wordt. Het heeft vaak weinig consequenties voor het gezichtsvermogen. Ongeveer 80% van de mensen met NF2 met epiretinale membranen ondervindt daar geen last van.
Retinale hamartomen:
Dit zijn verdikkingen in het weefsel als gevolg van ongecontroleerde groei. Meestal ontwikkelen hamartomen zich op of vlakbij de macula en hebben zij gevolgen voor het scherp zien.
Beweeglijkheid van het ooglid:
Als gevolg van gehele of gedeeltelijke uitval van de aangezichtszenuw kan het oog vaak niet goed sluiten. Hierdoor is er minder of zelfs geen traanvocht en heeft men last van een droog oog. Na de operatie van een brughoektumor kunnen problemen met het sluiten van een oog optreden. Zelfs wanneer de aangezichtszenuw anatomisch intact is gebleven. Na verloop van tijd treedt vaak geleidelijk herstel op. Wanneer de zenuw tijdens de operatie niet kan worden gespaard, kan vaak -in een later stadium- een zenuwtransplantatie voor de aangezichtszenuw worden uitgevoerd.
Oogmotoriek:
Soms valt het zogenaamde 'vestibulo-oculair reflex" uit, bij NF2 patiënten. Dit reflex zorgt ervoor dat het beeld op het netvlies stabiel blijft terwijl het hoofd beweegt. Wanneer dit reflex uitvalt gaat het beeld op het netvlies bewegen, vooral tijdens het lopen of andere bewegende bewegingen. Mensen ervaren dit als zeer hinderlijk en vermoeiend, ook omdat ze hierdoor hun evenwicht moeilijk kunnen behouden.